Je bekijkt nu De modernisering van het secundair onderwijs: een grote impact of toch niet?

De modernisering van het secundair onderwijs: een grote impact of toch niet?

In 2019 ging de modernisering van het secundaire onderwijs in Vlaanderen van start. De nieuwe aanpak zou tot betere resultaten en minder schooluitval leiden. Maar waarom was ze nodig? Hoe zit de modernisering nu juist in elkaar? En is er ook echt een verbetering?

Al jaren worden er aanpassingen aan het onderwijs gedaan met als doel de kwaliteit te verhogen. De structuur werd aangepast, de accenten verlegd, er werden nieuwe ideeën uitgetest … Maar nog steeds bleven enkele hardnekkige problemen bestaan en door de veranderende maatschappij verschoven ook de noden. Een schoolloopbaan moest niet meer enkel voorbereiden op de arbeidsmarkt, maar vooral sterke, brede persoonlijkheden ontwikkelen die allen op hun eigen topniveau presteerden.

Hoogst haalbare niveau

Een eerste probleem dat zich stelde was het feit dat leerlingen een beter beeld moesten krijgen van hun sterktes, zwaktes en interesses om zo studie- en beroepskeuzes te maken. Ook moest het aantal jongeren dat zonder diploma de schoolbanken verlaat afnemen, want één op acht is te veel. Ook het aantal zittenblijvers moest omlaag, want dit werd nog te vaak gezien als dé oplossing bij ernstige tekorten.

Daarnaast moest ook het niveau van de opleidingen omhoog. In bepaalde richtingen werden eindtermen niet gehaald of waren de doelen te onduidelijk, leerlingen waren onvoldoende voorbereid op de arbeidsmarkt of verdere studies en jongeren moesten ook beter ondersteund worden in het ontwikkelen van een sterke en brede persoonlijkheid. Iedere leerlingen moeten geholpen worden zijn of haar hoogst haalbare niveau te bereiken. Ook werd er gemerkt dat sociale afkomst nog te vaak doorwoog. Iemand uit een lagere sociale klasse kwam vaker in een richting onder zijn of haar capaciteiten terecht.

En dan waren er nog de cijfers die verbeterpunten aantoonden. Ten eerste daalden de PISA-scores, die vijftienjarigen wereldwijd vergelijken op het gebied van wiskunde, lezen en wetenschappen. Vlaanderen hoopte met de hervorming weer bij de besten van de klas te gaan horen.

Een laatste probleem dat de modernisering moest aanpakken was het tekort aantrekkelijke technische en technologische vorming.

Later maar beter

Het probleem met de onduidelijke of niet behaalde doelen werd aangepakt door nieuwe eindtermen die gebaseerd werden op zestien sleutelcompetenties die nodig zijn om mee te kunnen in de maatschappij.

Een betere studiekeuze moest er komen door het nieuwe model, waarbij leerlingen later keuzes maken. De eerste graad dient tegenwoordig vooral om je talenten en interesses te ontdekken. In het eerste jaar krijg je 27 uur basisvorming, zoals wiskunde en Nederlands, die aangevuld wordt met vijf uren keuzegedeelte, waarin ze van de mogelijkheden proeven. In het tweede jaar neemt dat keuzepakket toe ten koste van het basispakket. Wie in de A-stroom zit gaat dan zeven uren kiezen, terwijl dat er in de B-stroom 12 zijn.

Met al die kennis kan er in de tweede graad dan een onderbouwde keuze tussen één van de acht domeinen gemaakt worden. Zo zal een talig sterke leerling eerder voor een richting binnen ‘Taal en cultuur’ kiezen, terwijl iemand met artistieke interesses eerder richting ‘Kunst en cultuur’ zal kijken.

Ook in de tweede en derde graad vielen het ASO, BSO, KSO en TSO weg. Zij werden vervangen door drie finaliteiten die voorbereiden op een bepaalde stap na het secundair. De arbeidsmarktfinaliteit moeten jongeren voorbereiden op een job of een graduaatsopleiding, terwijl de doorstroomfinaliteit moet leiden tot een professionele of academische bachelor. Die finaliteit bevat dan ook vooral theoretisch abstracte richtingen. De derde optie is de dubbele finaliteit, waarmee jongeren voorbereid worden op de arbeidsmarkt, professionele bachelor of graduaatsopleiding. Alle ‘zevende jaren’ worden ondergebracht in de secundair-na-secundair opleidingen.

Ook het niet-regulier onderwijs werd meegenomen in de aanpassingen. Zo moeten leerlingen uit het buitengewoon onderwijs die probleemloos kunnen meedraaien in de maatschappij en op de arbeidsmarkt zoveel mogelijk terug naar het reguliere onderwijs. En ook het leren en werken werd aangepast. Met duaal leren moet er op school meer theorie aangeleerd worden, naast de vaardigheden en kennis die ze opdoen op hun werkplek.

Heel wat verschillen

Of onze leerlingen vandaag beter doen dan in 2018 is nog niet in te schatten, omdat de PISA-resultaten van vorig jaar nog niet bekend zijn. Ook kan je je de vraag stellen of je die aanpassingen al meteen zal kunnen zien in de resultaten, want de uitrol van de modernisering verliep gefaseerd, waardoor de leerlingen die nu getest zijn de eersten waren die met het nieuwe systeem in aanraking kwamen.

Een positief punt aan de hervormingen is het feit dat A en B grotendeels weggewerkt zijn, want heel vaak leek het alsof dat ook voor A-leerlingen en B-leerlingen zorgde en heerste het gevoel dat die eerste groep waardevoller werd geacht. De nieuwe termen in de tweede en derde graad zijn ook duidelijker, want de naam geeft de bedoelde uitkomst aan, al worden de oude benamingen nog regelmatig gebruikt. In de eerste graad wordt de opdeling A en B wel nog gemaakt, dus daar waren met het oog op maatschappelijke kwesties mogelijk andere termen beter geweest.

Ook merk ik dat de aanpak voor de eerste graad bij veel scholen verschilt.  De ene school laat bijvoorbeeld iedereen enkele weken Latijn volgen om hen daarna te laten beslissen of ze daarmee verder willen gaan, terwijl dat op andere scholen een keuze is die bij inschrijving gemaakt wordt. Ook voor de andere basisopties blijkt de aanpak af te gangen van school tot school. Sommigen laten iedereen al in het eerste jaar een keuze maken, terwijl anderen dat eerste jaar gebruiken om hen van alles te laten proeven en dan in het tweede jaar te kiezen. Je kan je daarbij gaan afvragen wat de leerlingen het meest zal bijbrengen met het oog op hun verdere studiekeuze.

Ook is er de vraag of er eigenlijk zoveel veranderd is. Op het eerste gezicht lijkt de nieuwe structuur heel ingewikkeld en is er heel wat uitleg nodig om alle ouders de nieuwe aanpak te laten begrijpen. Maar als je wat dieper kijkt, is er eigenlijk niet zoveel veranderd aan de structuur, want in de eerste graad waren er vroeger ook enkel BSO en ASO. En bij de tweede graad blijft eigenlijk nog steeds de opdeling in theoretische richtingen, praktische opleidingen en wat daartussen valt bestaan. We noemen het gewoon anders.

Als we naar het duaal leren kijken lijkt dat nog niet helemaal van de grond te komen. Er worden volgend schooljaar opnieuw richtingen toegevoegd, maar de optie vaak nog voor te weinig leerlingen bereikbaar. Het aantal leerling in dit systeem stijgt, dus er zit een toekomst in, maar we moeten ons ook afvragen of dit de oplossing is voor de krapte op de arbeidsmarkt die sommigen hierin zien. En moet er goed overlegd worden zodat het volledige potentieel uit duaal leren gehaald kan worden.

De hervorming heeft dus, zoals alles, positieve effecten en werkpunten. Als daarmee aan de slag gegaan wordt en de eindtermen eindelijk voor alle graden in orde zijn, kan er verder gekeken worden naar de toekomst van ons onderwijs.

 

Geef een reactie